Niets ter
wereld is mooier dan de openlucht als huis, het hemelgewelf en loof als plafond en behang, en het wisselen van de seizoenen
als huisbaas, of het moet een luxe rijkdom van roem en glitter zijn- waarbij 't leven wellicht een extra dimensie krijgt.
Maar meteen na dat vrije, rijke lui's leven
komt dat van 't zwerversbestaan, en dan met rugzak en een tent (dus niet 't dakloze leven van de meeste daklozen, die afhankelijk
zijn van station's, winkelcentra en opvanghuizen!), veruit boven het gemiddelde bestaan van de meeste mensen die een dak boven
het hoofd hebben en verzekerd zijn van alle gemakken die de eerste levensbehoefte in een mum van tijd en 'n poep en een scheet
kunnen vervolbrengen.
Het leven in de bossen, stranden en duinen
en 't ritme van licht en donker en kou en warmte, nat en droog, rust en activiteit en mensen en het leven tussen de dieren
(vogels, zoogdieren en insecten), midden in de vrije lucht, en constant gericht op een lichamelijke conditie welke dit
allemaal mogelijk maakt, is een fantastisch ervaring welke zelfs na vijftien jaar (waarin ik ongeveer 6 jaar -in delen- gewoon
onderdak genoot en de laatste zeven jaar bijna contstant in m'n tent woonde) meer en meer intrigeert.
En alhoewel ik heel graag een paleisje zou
willen hebben (en ook een vette bankrekening en een lekker ding), zou ik voor geen geld ter wereld de top-ervaringen van de
afgelopen vijftien jaar willen inwisselen voor 't duffe, saaie en ongetwijfeld ongezonde leven van een bewoner of bezitter
van een (rijtjes-)huis!
Maar ik zeg er wel bij dat er veel zaken zijn
die men in acht moet houden, of die men leuk moet vinden om het zware zwerversleven tot een goed einde te brengen.
Zo hield ik al van wandelen, sport, natuur,
trekken, maar ook van opruimen, inpakken, reizen en vroeg opstaan, lekker in een tentje te zitten en te koken in verafgelegen
gebieden waar zo'n dag geen mens meer verschijnt, en af en toe een beetje ascetisch tijdverdrijf.
Het begon voor mij allemaal in de na-zomer
van het jaar 1988...
Ik eet 's-avonds altijd erg vroeg (4 uur),
en zat, na m'n toetje genuttigd te hebben, om een uur of vijf nog wat na te genieten, toen plots de mensen onder mij (die
een etage beneden me bewoonden) hun uien begonnen te bakken.
Ik dacht aan de paddestoelen die ik die morgen
tussen de tegels van de douche had zien groeien, toen ik me plotseling bedacht waarom ik niet lekker buiten en op de camping
zou gaan staan, waar ik van al dit soort overlast geen hinder zou ondervinden en ook nog 'ns de huur gewoon in m'n zak kon
houden. Wie weet zou ik nog wat interessante mensen kunnen ontmoeten, in ieder geval meer dan op dat adres!
Ik zou alleen al mijn spullen weg moeten doen-
waar ik zo aan gehecht aan was, maar dan zou ik ook een echte vrijbuiter zijn.
Slim bedacht ik me, pas na de winter m'n beschutte
zolderkamertje te verlaten en het najaar daarop gewoon weer een kamer te huren (nb. bij dezelfde huisbaas!), zodat ik in ieder
geval niet meteen 'het diepe' in zou worden gegooid.
Ik weet nog goed hoe ik de eerste dagen van
mijn dakloos bestaan beleefde.
Het was begin juni van 't jaar 1989, heerlijk
weer, en ik ben vanuit Den-Haag naar 't noorden gaan lopen.
Haarlem, Castricum, de kustregio was een plek
waar ik me ontegenzeggelijk aangetrokken toe voelde en iets aanwezig moest zijn, dat ik zocht.
Toen het geld opraakte ben ik terug naar Den-Haag
gegaan.
Ik hield van 't buitenleven. De frisse lucht,
de schoonheid van de natuur, de ruimte en stilte (lekker geen mensen), het lopen en reizen, en had toch een huis, weliswaar
niet van steen, maar van tentmateriaal en nog portable ook!
Ik voelde me in een voorkeurspositie wanneer
ik 's-ochtends op 't strand wakker werd en er nog niemand was, of 's-avonds in het maanlicht op een compleet verlaten
strand na het eten en rusten nog even m'n tent uitging. En ik hield (en houd) van 't weer: van de frisse lucht, de zonnewarmte,
maar ook: de kou en het contrast wat ze maakt met de zon en m'n eigen, door de noodzakelijke lichaamsbeweging opgewekte lichaamswarmte.
Ik ontdekte al gauw dat zaken als slecht weer,
kou en vermoeidheid niet echt slecht, kou en moeheid waren zoals die altijd door de thuisblijvers werden afgeschilderd, maar
in wezen illusoir waren zolang je die zaken vermeed, en hun eigenschappen verdwenen en veranderden in goed, warm en krachtig,
wanneer je maar de moed bezat er op af te gaan en door een zekere barriere van ontwenning heen zou gaan, welks zulk een
verandering en omwenteling teweeg bracht.
Er kleefden dan nogal wat nadelen aan het
geen stenen huis bezitten (met omvangrijke tuin en liefst zonder nabije buren en bovendien betaalbaar), dit voordeel overtrof
al die nadelen ruimschoots!
Maar de natuur zou mij die jaren buiten geheimen
vrijgeven welke geen woningbezitter ooit voor mogelijk zou hebben kunnen houden, hoe groot natuurliefhebber hij ook is.
Men leert haar pas goed kennen wanneer je
ziek van d'r bent en gewoon naar huis toe wil om te douchen, je spullen onbezorgd van je af te gooien en op de bank voor
de tv. uit te rusten.
Dat daar uiteindelijk geen stenen huis voor
nodig is leert ze je dan, en dat er niets aan die woning tussen de mensen is, welks boven een woning tussen de dieren
en in de vrije lucht uitgaat!
Ook een paleis kan men vernietigen!
Het eerste jaar ben ik in -naar ik me nog
kan herinneren- november weer een kamer gaan huren en deed ik alsof er niets aan de hand was. Het was wel een slechte kamer,
dus ik was blij dat 't weer lente was en ik eindelijk weer naar buiten kon gaan en staan waar ik zelf wilde, zonder van buren
last te hebben. (Dat moet hier streng worden vermeld, dat ik doorgaans heel veel last met buren en het vinden van een betaalbare
woning had. Wanneer ik toen een leuke woning had gevonden, met allemaal aardige en sociaal ontwikkelde mensen, had ik misschien
nooit meer de moeite genomen om m'n rugzak in te pakken en te gaan sjouwen, om in weer en wind dagelijks m'n tent op te zetten
en in te ruimen en weer af te breken en op te ruimen, omdat ik zo van kamperen hield!)
Ik weet nog goed hoe ik het tweede jaar 's-winters
een huisje voor elkaar had gekregen in Kruisweg, een gehucht -neen, geen gehucht, dat woord zou teveel pretenderen voor
de twee wegen (Kruisweg) die het vormde- helemaal in het noord-oosten van Groningen- tussen het Lauwersmeer en de Waddenzee
in, in een kaal, ruig en door God vergeten gebied 30 km. van de stad Groningen!
In een volledig kaal huis (ik bezat immers
geen cent) overwinterd, met pal uitzicht op drie kilometer landbouwvelden en het dorp Leens (kijk maar op de kaart!).
Nu, het was er warm en ik had (warm) water,
en een toilet, en het was er lekker rustig. Als ze me er niet hadden weggepest (jawel, maar ik noem nu even niet waarom),
en ik het financieel voor elkaar had weten te maken (ik ben nochthans geen asielzoeker!: inboedel en eigen vervoer end.),
woonde ik er misschien nu nog!
Bwuagh! De mensen zijn allemaal enge, leugenachtige immorelen
en a-socialen, en ik ken er niet een -ook geen Groninger- die ik later, in de hemel, verwacht terug te zien!
Ik meen dat ik toen, in 1990 (ik heb negen
maanden in De Marne gewoont), voor het eerst ben gaan experimenten met het winterkamperen.
Ik had op het Scheveningse strand iemand ontmoet
waar ik toen een eigen kamertje had, en kon daar in het weekend een beetje op adem komen.
De eerste jaren bezat ik een tent. En wat
voor een -geen V&D-tje:- een "Bever-zwerfsport" tentje, oersterk, vederlicht (al gauw kwam ik erachter dat ik alleen de
buitentent nodig had- de binnentent heb ik nimmer gebruikt!), en net groot genoeg voor mij en m'n spullen.
Ik weet nog goed toen ik hem kocht. Hij kostte
in de catalogus fl.550,=. Hij werd in de winkel afgeprijst naar vijfhonderd, en omdat dit het showmodel was mocht ik hem voor
maar fl.450,= meenemen! Dat is tweehonderd euro! Een koopje voor een professionele zwerfsporttent!
Toen ik dat tentje -op nog immer raadselachtige
en onopgeloste wijze- kwijtraakte, heb ik nog een tijdje een soortgelijke tent (tweedehands en een minder merk) gehad, maar
al snel ben ik toen overgestapt op een zeiltje, en dan niet -zoals de meeste mensen menen- een zwaar, meestal oranje gekleurd,
dekzeil dat ze in de bouw gebruiken, maar -dat is de truc- een filterdun, vederlicht, oersterk en doorzichtbaar (!!!) dekzeiltje
dat je in ijzer- en gereedschapswinkels koopt voor drie of vier euro.
De eerste tijd bond ik het zeil (beslist niet
veel kleiner dan 4 bij 4 meter) nog aan de hoeken aan een touw aan de takken (jawel, driewerf 'aan') vast, zodat ik wel
de wind en de kou, maar niet de regen voelde.
Tot ik op het idee kwam om dwars op de vouwlijn
nog een touw te spannen (van minstens zeven meter lang- vier voor het zeil en minstens een a twee meter aan iedere kant),
waarmee ik het geheel omhoog en strak kon trekken, en er als het ware een dakvorm ontstond. Een fantastisch gezicht in elk
geval (stelt U het zich maar eens voor: een doorzichtig, zwevend dak!) en goed voor het najaar, maar te koud voor de
winter. Het lag erg voor de hand het plastic dak niet meer aan touwen en takken te binden, maar met haringen aan de grond
vast te maken, om dan nog slechts de voor- en achterkant dicht behoeven te maken, om een compleet gesloten onderkomen
te hebben. Deze twee zijden verkreeg ik slim door de nok aan beide kanten ongeveer 1.10 meter in te snijden (en de haringen
naar het midden te verplaatsen, natuurlijk), waarna de afscheidingen eveneens met haringen kon worden vastgezet.
Dit eenvoudige maar uiterst doeltreffend onderkomen
betekende voor mij een manier om niet alleen de winter en de regen te kunnen trotseren, maar ook het strand (windkracht
8 a 9!), met een veilig plekje, waar het dankzij mijn onafscheidelijke spirituscomfort lekker warm was, windstil, droog en
feitelijk oergezellig!
Dit plastic zeiltje (wat ik maandelijks vervang)
dusdanig opgezet vormt tot op de dag van vandaag mijn huisje -mijn wooncapsule-, en ik kan er bij weer en wind, op
elk geschikt terrein, in uitrusten (goeie slaapzak, en een spiritustoestel!), eten klaarmaken (ik kook dagelijks twee keer
-twee keer?- ja, twee keer: eenmaal 's-ochtends m'n pap en op het eind van de middag m'n avondmaal), enigszins opfrissen (buiten
de sauna, jeugdherberg of zee of waterpomp om), wat lezen en/of schrijven, kortom een plekje waar een dakloze als ik zo'n
behoefte aan heeft.
's-Ochtends kan ik dan m'n spullen inpakken
(soms verstop ik m'n rugzak in het bos), en 's-avonds weer uitpakken, zonder dat de enkele passant (die er altijd wel zijn
op zo'n plekje) die er overdag langs zou komen ook maar kan bevroeden dat daar iemand woont!
In een onzichtbaar huisje weliswaar! Ha!
Ja, ik heb de mensen altijd goed voor de gek
weten te houden! Dat verdienen ze immers!
Ik heb nog twee-en-een-half jaar vastgezeten. Niet
in het gevang natuurlijk, maar op een kamer waar ik het, zekers in het begin, best wel naar m'n zin had.
Toen ik daar wegging (uit Schiedam), heb ik,
na nog een paar maanden in het Scheveningse bos gebivakkeerd te hebben, mijn wereldreis gemaakt en ben in de van Speykstraat
gaan wonen, bij een huisbaas die me nu nog fl.850,= aan voorschot teruggeven moet (pik ik nog wel eens van hem terug,
hoor!).
Sindsdien heb ik, afgezien van 2 of 3 maanden
in een studentenhuis -waar ik natuurlijk weggepest ben, maar waar ze me het bloed zo onder de nagels hadden weten te krijgen
dat ik echt op het punt heb gestaan om de hele boel in de hens te steken -met bewoners-, wat natuurlijk een hele hoop heibel
teweeggebracht zou hebben- maar dat had ik er wel voor over!- de laatste twee jaar onderbroken door slechts een of twee keer
per maand een overnachting in een jeugdherberg op de Amsterdamse Walletjes, constant, zonder mokken (de schoonheid van de
vrije natuur in al zijn facetten is een ware troost) en geroutineerd als ik al was, 't zwerversjuk op me genomen en is het
elke dag -elke dag!- (uitgezonderd twee of drie keer per jaar, meestal met de feestdagen of een dag in de zomer, waarop ik
m'n tentje gewoon laat staan) inpakken, op weg en 's-middags weer terug of op een ander plekje (in de natuur!), uitpakken,
tot de volgende ochtend ik weer op weg ga. En ik kan U verzekeren dat dat geen kattepis is!
Wat doet een dakloze zoals ik de hele dag
nou?
De meeste mensen hebben er geen idee van hoe
iemand, die leeft zoals ik, z'n bestaan inricht. Zonder huis, zo menen zij, sta je aan de rand van de samenleving en hoe kun
je je, in praktische zin, staande houden?
Toch -ik schreef 't al- meen ik te moeten
stellen dat 't leven op mijn manier op de lange duur meer voordelen heeft dan nadelen. Met andere woorden: volgens mij heeft
de wijze waarop ik leef meer voordelen dan in huis wonen (en dan met name: de woning die met mijn budget haalbaar is en niet
onderhevig is aan allerlei a-sociale invloeden van buren en buurt- maar ook met de betere huizen zou ik me kunnen meten!).
En ik zou het kunnen weten, want ik heb immers
in allerlei woningen gewoond: totaan ik ging 'zwerven' heb ik minstens tien verschillende kamers/woningen/kraakpanden bewoond,
en daarna ook nog heel veel. De mensen die niet willen begrijpen wat ik bedoel (immers: die voorkeurspositie gunnen ze mij
niet) echter, hebben nog nooit een bestaan als 't mijne geleefd, maar weten zich nooit ervan te overtuigen hoe waardevol mijn
levenswijze en handelen eigenlijk is.
'Hoe was je je nu?' en 'Wat doe je als het
gaat regenen?' zijn vragen die ik vaak moet aanhoren en die aantonen hoe weinig zicht zoiemand op bijvoorbeeld de pronkstukken
van mijn dakloos bestaan heeft.
Op dien eerste vraag -hoe was je je nu?- antwoord
ik dan wel eens quasi serieus: 'Nu, ik heb warm water, en ik heb- dat kun je in sommige winkels kopen, dat noemen ze... zeep!
Dat ruikt heel lekker, maar kun je niet eten. Niet in je mond stoppen, hoor!'
En op dien andere -wat doe je nu als het gaat
regenen?- prompt: 'Dan doe ik eerst de regendans!'
Wanneer ik geld heb vul ik mijn dag meestal
met twee zaken: het eerste is Internet (het bijwerken van onder andere deze site!), en het tweede is: het magische Roulettespel!.
Jawel.
Diep in mijn hart blijf ik toch die dandy,
die gentleman -vrijgevochten en eigenwijs- maar op en top een kunstzinnige avonturier. Wanneer ik weer rijk zou zijn (zie
mijn pagina 1 x rijk!) zou ik immers, net als toen, in m'n nette pakkie met opvallende stropdas de casino's aflopen, reizen,
af en toe het theater bezoeken en natuurlijk mijn creatieve arbeid volbrengen.
Nu ik allang wederom niets meer bezit, met
alleen maar een schamel uitkerinkje waar ik -mondiaal gezien- God op mijn blote knieen voor danken mag, nu tref ik mezelf
aan in diezelfde positie (tenminste, de eerste twee weken van de maand, wanneer m'n geld nog niet op is!): een mengeling van
natuurschoon en lichaamsinspanning samen met cultuur en techniek: flitsend (uitgaans-) leven, geld, gezondheid: wat wenst
een man zich nog meer?
Vrouwen brengen alleen maar ruzie!
Als ik geen geld meer heb (als ik geluk heb
houd ik het uit tot de achttiende van de maand) ziet mijn leven er heel anders uit dan dat van een dandy, maar ik kan u verzekeren
dat dat maar uiterlijke schijn is: van buiten lijk ik een arme, doelloze zwerver die de prullebakken langsgaat voor eten,
van binnen ben ik nog steeds die rijke levensgenieter, die veel te intelligent is voor een gemiddeld leven, veel beter af
is -zowel nu als straks, na mijn verscheiden- en soms zelfs nog economisch voordeliger uit is, in ieder geval vaak genoeg
meer te genieten heb dan menigeen, die z'n -onzekere en relatieve- rijkdommen met noeste, dagelijks weer terugkerende, arbeid
heeft moeten verdienen- inclusief de vele nadelen die daar aan vastkleven (zie mijn pagina Werksysteem maar 'ns!).
Ik heb wel eens gezegd, dat wanneer ik het
echt zou willen, ik van mijn uitkering van circa zeshonderd euro, er vijfhonderd zou kunnen sparen, wanneer ik maar bereid
zou zijn de hele dag te zoeken naar waardevolle spulletjes (wat een behoorlijk afmattend karwei is), en enigzins ascetisch
zou gaan leven.
Maar dan zoue ik geen dandy zijn, maar een
jood! (alhoewel ik niets tegen joden heb, integendeel zelfs!).
Het geluk en de ervaring spelen een belangrijke
rol in het leven van iemand als ik, maar ik zou mezelf, De Nieuwe Hillterman, niet zijn als ik niet, conform de diepe wateren
van mijn eigen ziel en die van het bestaan, en in weerwil van datzelfde Bourgondisch kapitalisme, die westerse geest, die
meent dat de wereldgeschiedenis om hem draait (en daar voor een deel ook gelijk in heeft), het Tao in het leven herkende,
ik zou die maanden aan het strand, die duizenden vergezichten -dat gezicht op mijn eigen vergankelijkheid, de natuur- die
jaren in het bos, waarin een zure, witte maan het gitzwarte silhouet van elke boom, van elk takje, niet deren kon, niet beleefd
hebben -iemand anders zou dat geweest moeten zijn- wanneer ik niet het metafysische in mijn aanwezigheid en in de omgeving
opgemerkt, erkend en als hogere wetmatigheid van mijn bestaan van voor en na dit leven, had aangenomen, dus waarbij het spel
van gokken, geld, aanzien en succes, maar ook mijn pijn van het leven, mijn eenzaamheid en mijn haat, een ondergeschikte rol
speelt en het werkelijke doel -vraag me niet wat- of eigenlijk: ja, vraag me wat dat is en ik noem u: het overwinnen van het
kwaad door introspectie- zich langzaam maar zeker tegen mijn lot afspiegelt: als ik vandaag nog zou komen te overlijden -een
dode zwerver in het bos- zal er niemand om mij treuren of in gedachten houden.
Maar ik heb nooit van deze wereld gehouden!
Ze is niet mijn snit; de mensheid is een inferieur enigskindje van onbekwame ouders: verwend en incompetent leeft het zijn
leven, stom als een ezel, gewillig als een makke dwaas!
Wat zou ik treuren wanneer mijn lichaam in
een donker gat in de zwarte grond verdween- allang blij dat ze m'n ingewanden niet gestolen hebben!
Weg van ziekte, pijn, leugens en gemis: de
mensen van deze tijd hebben me van dit alles reeds teveel gegeven: ik zou wel gek zijn om naar de aarde terug te verlangen!
Maar ik zeg u: wij zijn allen zwervers!
De meeste komen er niet voor uit of weten
het misschien niet, of gaan naar plaatsen waar ik nooit kom (de hel bijvoorbeeld), maar een geest is -of-ie nu slaapt of niet-
altijd onderweg van het een of ander naar het een of ander, en daartussen ligt zijn eigen lot en plaats in het geheel.
Als kind van ouders die mij eigenlijk niet
op de wereld hadden mogen zetten ben ik reeds van jongs af aan bekend met het idee thuisloos te zijn. Ik had wel een thuis
en een moeder, maar ik was er ver van verwijderd en een kind weet nog niet waarom, maar voelt wel wat het betekent zo onthecht
te zijn.
Toen ik zeventien was, en op kamers ging wonen,
wist ik meteen dat de maatschappij mij altoos buiten sluiten zoue, niet omdat ik zwart was of homosexueel, maar omdat ze mijn
stijl niet is.
Daar waar ze amoreel en stiekum is, ben ik
oprecht en eerlijk.
Geen wonder dat ze me uitkotste: overal ben
ik altijd weggepest, weggejaagd of slechts geduld omdat men iets van me nodig had.
Vrienden vond ik alleen in kinderen, dieren
en gekken. Voor de rest (globaal gezien dan) ben ik nooit ergens welkom geweest of kon ik me thuisvoelen: zelfs bij mijn familie
voelde ik me niet thuis, en ik moet er niet aan denken in deze wereld zelf een gezinnetje te stichten (alhoewel ik dat op
zich best wel graag zou willen, maar ik zie geen enkele goede toekomst voor mijn kinderen in een maatschappij van dit niveau):
ze zullen ze hoogstwaarschijnlijk tegen me opzetten en van me afpakken, omdat ik 'slecht' voor ze zou zijn!
Toch vond ik een thuis: de aarde waarin ik
straks rotten zal: die natuur en de buitenlucht waarin ik woon: het huis van elk mens, maar vanwaaruit de meeste mensen -bang
voor iets wellicht- gevlucht zijn: naar hun huizen, voor de televisie en in hun auto's.
Thuis was ik alleen, en ik ben er heer en
meester!
En wee de gebeente van hen, die het wagen
mijn huis te betreden, zonder de juiste wetten en regels in acht te nemen!
Ziek van regen en wind, van vuil en honger;
uitputting en heimwee maak ik ze, om ze van pure ellende terug hun huizen en auto's in te jagen.
'Weg, ghy: domme onwetende, want ghy bezorgt
mij slechts last!' schreeuw ik hen in de oren na!
'Naar je kleurenteevee en ceedee-installatie!
Jullie thuis huist hier niet!' Hahahaha!
Ja, eenzaam is het wel. Maar welk meisje of lieve jongen zou met me meewillen,
tegen de inspanning, ontbering, 't vuil en 't afzien kunnen?
Ik ben er, ook onder andere rugzaktoeristen of daklozen, nooit een tegengekomen!
Helemaal alleen was ik getuige van God's heerlijkheid.
Alleen voor al die (althans tijdens het lopen (langs het strand) langzaam
veranderende en in elkaar overlopende) vergezichten, de zon ('t weer), de kou en de warmte, de vermoeidheid en de herstelling
erna.
Alleen in de jaargetijden, die in elkaar overvloeiden, bij de
nog nooit eerder geziene vogels, en in mijn lichaam, dat tot voortreffelijke prestatie's in staat was. Alleen bij duizenden
nooit gedachte ervaringen en inzichten, welke ik evenwel nimmer via de Waarheidspagina's zal kunnen ventileren, wat ik ook
poog!
Mijn dakloosheid -welke ik slechts wil inruilen voor een groot, rustiek
gelegen huis (onbetaalbaar ergo)- heeft me op een bijzondere manier in aanraking laten komen met de natuur, op verschillende
wijzen, onvergetelijk en (haast) niet na te vertellen.
De bakermat van ons zijn telt vele geestelijke en lichamelijke (zo 't
lichamelijke niet ook geestelijk is) waarden, waar wij, met onze gecultiveerde levensstijl, in de huidige maatschappij zo
ver van zijn afgeweken, dat de moderne mens geen enkele weet heeft van de onschatbare zaken en waarden die zij in zich
draagt, en reiken tot na dit aardse bestaan!
Ik zou iedereen altoos aanraden om net als ik te gaan leven, al zou ik
het zeker niet prettig vinden wanneer 's winters het hele strand tussen Scheveningen en Zandvoort gevuld zou zijn met tentjes
van daklozen die allemaal op zoek zijn naar de goddelijke levenservaring!
Maar dan nog weet ik, dat velen van hen er niet toe zijn opgewassen en
niet op zijn berekend het juiste te doen, wat noodzakelijk is om die goddelijke weg te vinden, in plaats van ellende, de goot
en uiteindelijk een nutteloze dood!
Die kennis heb ik voor een groot deel al op de DNH-pagina's uit
de doeken gedaan.
Toch zal ik hier wat gespecificeerder of ontbrekende informatie geven
die 't meest past op deze pagina.
(wordt vervolgd)