1.) DE DOOD, WEG NAAR DE WAARHEID.
Van oosterse wijzen kunnen we alles leren wat we in het Westen en tijdens onze geestelijke opvoeding
tekort geschoten zijn. Wij in het Westen geloven niet eens in een weg, hooguit in de dwaalwegen van schuldgevoel en beschuldiging
die het christendom als werktuig meegaf aan machtsmisbruikers en onwetenden, op hun beurt op zoek naar illusies en zinsbevrediging,
gevangen in een web van immoraliteit en oneerlijkheid. Maar wanneer wij zoeken naar werkelijkheid, doet tijdelijke macht
en aards geluk er niet toe, want zij maken deel uit van de werkelijkheid waar wij naar op zoek zijn. De weg naar het inzicht
in de werkelijkheid echter is een lange, die wij tijdens het leven niet afleggen kunnen. Het doel van hen, die naar waarheid
zoeken ligt dientegevolge na dit aardse, ondermaanse bestaan. Wij weten echter niet veel over de dood, wij kennen alleen
de causaliteit van het leven. Alles wat wij tijdens het leven over de dood kunnen kennen, moeten we concluderen uit de fenomenen
en gewaarwordingen van ons dagelijkse, wakkere bewustzijn. De rest immers, is (bij-)geloof. Wat we wel weten, is dat de
dood onontkomelijk is, en vergeleken de jaren van ons leven veel en veel langer duurt, en dus ons welbevinden dan veel belangrijker
voor ons is dan alle dagen van ons leven bij elkaar opgeteld, en de meeste van ons weten ook, dat ze er veel te weinig mee
bezig zijn - het eigenlijk helemaal niet belangrijk vinden wat er dan met hun gebeurt, en hebben er geen flauw benul van dat
bijvoorbeeld de daden en gedachten die zij al dan niet bewust beleven, wel eens van grote invloed kunnen zijn op de dingen
die dan gaan gebeuren, of van de these dat de dood net als het leven voor iedereen anders is: mooi en fijn of vervelend en
hels, of iets er tussenin. Zij zijn niet geinteresseerd in de geheimen van het leven, noch in die van van de dood. Los
van de oorzaken die geleid hebben tot die des-interesse, of de samenhang van die oorzaken met die van de liefde en aandacht
van hen, die wel verder keken en min of meer toevallig in contact kwamen met ideeen van anderen, die ook nagedacht en bespiegeld
hebben -uit liefde voor de geheimen van het leven- mogen we gerust concluderen dat een intellectueel en verantwoord iemand
juist zeer geintrigeerd wordt door het fenomeen waaraan geen levend wezen lijkt te kunnen ontkomen. De sleutel tot de
kennis van de dood moet ergens verborgen liggen. Mijn vermoedens kan ik u wel toevertrouwen, maar de wetenschap vraagt om
bewijzen. En die kan ik niet vinden. Maar laten we eens een poging wagen ons voor te stellen hoe de werkelijkheid er buiten
dit aardse leven uit kan zien. We weten dus dat de dood onontkomelijk is, en het leven althans in de hoedanigheid van
dit vleselijke lijf dat straks als wormenvoer ter aarde gesteld wordt, eenmalig is, en vergeleken met de eeuwige dood in ieder
geval kwa tijd onbetekenend is. We kunnen ook stellen dat de dood deelverzameling is van het leven, of vice versa. In ieder
geval maken het leven en de dood samen met de levenloze wereld deel uit van de universieele waarheid. Dat betekent wat ik
daarnet al zei, dat we uit het leven de dood kunnen kennen. Ook weten we hoe deze dood verweven is met het leven; zonder dood
geen leven en levende wezens moeten eerst sterven, voor ze als voeder kunnen dienen voor hen, die anders op hun beurt het
tijdelijke met het eeuwige zouden verruilen. Nog een vaststaand feit is de onwetendheid van de mens over zijn lot. Waarom
konden wij niet leven met de wetenschap van wat er na ons verscheiden met ons gebeurt, of zal er een tijd aanbreken waarop
wij het geheim van de dood ontsluierd hebben, gelijk we nu weten dat de zon een ster is, en geen god? En wat weten we van
een evengroot maar nog miskender geheim van het leven (we hebben er zelfs geen naam voor), nl. niet de tijd na dit leven,
de dood, maar die van voor dit menselijk bestaan? Heeft het geheim van de dood dan te maken met andere mysterie's zoals die
van buitenaards leven, bovennatuurlijke fenomenen of dromen? We kennen de opvatting van de meeste mensen over de dood,
althans, die van de hedendaagse wetenschap. Maar welke argumenten gebruikt zij, buiten die van de afwezigheid van een bewijs
van leven na de dood? Tenslotte, als wij de dood willen leren kennen, moeten wij dan blind zijn voor de kringlopen in de
natuur en cosmos, dat alles in twee uitersten verdeeld werd; dag en nacht, mooi en lelijk, leven en dood, en de wetenschap
der reincarnatie negeren? Ik heb een schema gemaakt waarin ik de verschillende vormen van bewustzijn ingedeeld heb naar
gelang hun plaats. Bovenin zette ik het bewustzijn in zijn meest uitmuntende verschijning: het goddelijk bewustzijn. Onderin
plaatste ik het onbewuste met als uiterste de dood. Daartussenin van boven naar beneden achtereenvolgens bovennatuurlijke
ervaringen, dan het menselijke, wakkere bewustzijn, dan het bewustzijn van de dieren, dan de slaap en andere vormen van bewusteloosheid,
en dan, helemaal beneden de dood. De dromen passen volgens dit schema overal, dus heb ik aan de zijkant gesitueerd. Vervolgens
maakte de begrippen lijden (de onbewuste dood) en genot (het goddelijk bewustzijn) het schema compleet. Hoe dicht ben ik
met dit schema de werkelijkheid benaderd? En bestaat er een associatie tussen de dood en het goddelijk bewustzijn, anders
dan de stadia ertussenin? Ik ben ervan overtuigd dat er veel meer is tussen hemel en aarde, maar ligt dit gebied wellicht
buiten de lijn bewust-onbewust, of bestaan er dromen en gedachten buiten het bewuste en onbewuste om? Ik geloof dat het
leven op aarde het gevolg is van een reis. Een lange reis -wellicht vanaf het moment van ontstaan van de cosmos. En een reis
die na het leven -causaal- doorgaat. Daarom staat deze reis ook vast en kunnen wij -zekers niet met ons bewustzijn- deze reis
niet veranderen. Of is er toch een manier om deze reis wat te veraangenamen of op z'n minst te verkorten? En wat zouden wij
dan moeten doen? We zullen allereerst moeten inzien dat we zulk een reis maken, en moeten leren te redeneren vanuit dit
standpunt in onze dagelijkse keuzes en gedrag, in plaats van het leven te bekijken vanuit het perspectief 'pakken wat je pakken
kunt, geniet zoveel mogelijk, en het lijden van anderen, ook de dieren, laat me koud'. Ten tweede moeten wij ons de wetten
der causaliteit leren eigen te maken. Goed doen voor een ander die op zijn beurt weer slechte dingen doet staat gelijk aan
die slechte dingen doen. En hoevaak weten we wat of wie goed is, en wie niet? En ten derde moeten we bereid zijn te lijden.
Zoals een roker die stoppen wilt bereid is af te zien, omdat hij inziet dat hijzelf dit lijden voortgebracht heeft en er zelf
een einde aan maken moet, of het maakt een einde aan hem. Ook hier is de dood het die onverbiddelijk het individu dwingt
te gaan lijden. In het leven kunnen we dit lijden gemakkelijk uitstellen. Sterker: onze oerdrift is die van iemand die alleen
maar vlucht van dit illusionaire lijden. Constant vlucht hij weg van dit lijden naar het veilige genot, ten koste van anderen
en uiteindelijk ook van zichzelf, doordat hij steeds langer de schuld met zich meedraagt en doorgaat met immorele of ongezonde
gewoontes te onderhouden. De dood stopt dit vermogen problemen uit te stellen. Plotseling heeft het geen zin meer te
liegen, de overledene is verkeerd geinformeerd tijdens het leven, omdat hij nooit moeite deed de werkelijkheid te
onderzoeken, en andere overledenen kunnen of willen hem niet helpen. De ziel is in de hel aangekomen. Z'n reis gaat verder
en bepaalt, wanneer hij weer tot leven komt in een nieuwe incarnatie. Echter wanneer wij inzien, dat we niet moeten vluchten
voor onze angsten, en zekers geen immorele zaken moeten begaan, kan er een eind komen aan de oorzaak van ons lijden, en staat
de weg open voor vele hemelse ervaringen. Er zijn geen goden of geesten die ons helpen. We moeten het allemaal zelf, in totale
eenzaamheid, stap voor stap verdienen. Door bespiegeling en zowel geestelijke en lichamelijke oefeningen kunnen we leren inzien
wie wijzelf zijn, wat wij doen en wat ons doel is en waar dat doel licht, maw. wat wij ervoor moeten doen en laten om dat
doel te bereiken, willen wij niet voor eeuwig in onbewustzijn lijden. We kunnen te leer gaan bij andere mensen, die ook veel
hebben nagedacht hierover, mensen die honderden of duizenden jaren geleden leefden, en niet beinvloed waren door onze hedendaagse
goddeloze en eeuwig-levensloze visie. Of van mensen, die hun ideeen bestudeerd hebben en nu een eigen hypothese hebben opgesteld.
Iemand zoals ik.
2.) DE ANDEREN.
De geboorte en het sterven moeten wij levenden helemaal alleen doen. Echter
in de tijd daartussen wordt een individu overspoeld door andere levende wezens die hem lang niet altijd vriendelijk gezind
zijn. Vaak hoor je mensen beweren dat ze, naast hun ouders, partner en kinderen, een of twee vrienden hebben, waar ze werkelijk
om geven. Hoeveel mensen hebben zelfs geen geliefden of vrienden meer? De meeste mensen hebben niet veel op met hun medemens,
alhoewel ze dicht bij elkaar willen leven, en mensen die het tegenovergestelde beweren doen dat meestal uit hoofde van hun
beroep, schijnheiligheid of vanuit de vrees de naakte waarheid onder ogen te komen. Ik ben echter niets te voorbarig wanneer
ik stel dat de maatschappij en de medemens volledig vijandig en parasiterend tegenover het individu staan, vanaf de eerste
tijd (dus de kindertijd) tot aan zijn, vaak door de ander medebewerkstelligde dood. De discussie of de mens een sociaal of
solitair wezen is zal ik hier ontwijken. Vaststaat dat hij het, tot op de bodem van zijn ervaringswereld, alleen moet doen.
En daarnaar is zijn psyche gebouwd. Hij kan niet zonder de ander en de wereld, maar kan haar nimmer met zijn innerlijke delen.
Ook de dood zullen we zielsalleen tegemoet treden. Waarom dan, zou ik stellen, je niet afwenden van de mensheid en de maatschappij,
en gaan voor die boei, dat vaste anker, waarop je altoos rekenen kan: jezelf? Want we kunnen weliswaar niet zonder liefde,
maar wanneer we inzien dat deze illusionair is, en ongrijpbaar, en ons alleen maar van het pad der waarheid afleidt, door
ons in allerlei immorele bochten te dwingen om tenslotte ons te confronteren met de gevolgen van deze afhankelijke, egoistische
naastenliefde, nl nog meer leed, kunnen we ons er wel aan gewennen, en leren met deze fundamentele last om te gaan. Pas
dan, wanneer we inzien, dat de mens vijandig staat tegenover de waarheid, en deze het liefst verbloemt omdat die waarheid
hem lijden laat ondergaan, en het collectieve onbewuste puur egoistisch en immoreel is, en individu-vijandig, zijn wij bereid
het lijden aan ontbering van aardse liefde en eenzaamheid op ons te nemen, omdat dan pas die moeilijke maar enige weg openstaat
naar wat ons uiteindelijk veel meer zal schenken dan slechts aardse liefde. Dan pas zullen wij tevens inzien welk immoraliteit
en egoisme ten grondslage ligt aan onze eigen neiging onder de mensen te zijn en door hen geaccepteerd te willen worden om
zo de illusie in stand te kunnen houden als zouden wij onze verlatingsangst van ons af hebben geschud en opgenomen zijn in
een soort veredeld ras dat onbaatzuchtig en zonder eigenbelang ons tot in einde der tijden zal liefhebben, verzorgen en verdedigen
tegen het kwade en verkeerde, terwijl de buitenwereld en de realiteit toch heel wat anders en vijandiger is. Niet naar
buiten reiken en ons vastklampen aan tijdelijke en onzekere waarden, deze vergaan immers binnenkort en daaruit zal weer leed
volgen, hoe dan ook. Naar binnen in onszelf, daar kunnen wij op bouwen, daar vinden wij eeuwigheidswaarden, die nimmer verdwijnen
zullen of worden afgenomen en ons nooit in de steek zullen laten, en we kunnen meenemen in ons graf.
3.) EGOISME.
Er
was eens een bioloog die een opmerkelijke ontdekking deed. Diep in de binnenlanden van een onontgonnen gebied zag hij hoe
mieren, die zich een weg door het oerwoud baanden en alles wat er op hun weg kwam vernietigden, wanneer zij een water- of
vuur hindernis tegenkwamen, de voorste colonne's zich massaal het vuur inwierpen en zo het vuur doofden, of zich verdronken
om zo met hun lichamen een brug te vormen waarover de rest van de mieren vrije doorgang had. Hij dacht dat deze mieren uit
lijfsbehoud voor de groep zichzelf uit een soort van heroisme opofferden om daarmee het bestaan van de soort zeker te stellen.
Toen ik de bevindingen van de man las wist ik meteen dat hij er helemaal naast zat. De mieren die zich verbrandden of
verdronken deden dit helemaal niet uit opofferingsgezindheid, en zeker niet om andere mieren te helpen, maar integendeel uit
een puur blind egoisme. Ze waren zo hebberig haantje de voorste te willen zijn, dat zij totaal niet het gevaar van water of
vuur inzagen, en zo de rest van de mieren onbedoeld van hun voorbestaan verzekerden. Zo diende hun egoisme slechts een doel:
overleving van de soort, en niet overleving van het individu. De mens is eender zo egoistisch, blind en dom. Hij is ervan
overtuigd dat zijn egoisme in dienst staat van zijn eigenbelang, maar gelijk deze mieren ziet hij niet, dat zijn egoisme slechts
ten doel heeft het voortbestaan van zijn soort te verzekeren, en niet zelf overleven of er anderszins beter van te worden.
Was er een mier slim geweest, dan had hij ingezien dat hij, als hij aan de kant was gaan staan en had gewacht totdat de eerste
horde zichzelf vernietigd had, hij niet zou omkomen maar met de grootste groep zou overleven. Maar voor dit inzicht is vereist,
dat hij zijn egoisme aan de kant moet zetten en de stem die in hem spreekt: 'pak zo snel mogelijk zoveel je pakken kan' herkent
als zijnde negatief en individuvijandig en achtereenvolgens negeert. Wij mensen kennen hetzelfde probleem. De illusie van
het eigenbelang stelt slechts de groep in staat te overleven, en is in werkelijkheid de oorzaak van de zelfvernietiging van
het individu. Wanneer wij dit maar konden inzien zouden we net als die mieren de grote groep in hun allesvernietigende egoisme
voor laten gaan in hun waan het eigenbelang te dienen. Onze eigen gevoelens van geestelijk en materieel lijfsbehoud zouden
wij aan de kant moeten zetten omdat we weten dat in werkelijkheid dit gevoel en gedrag slechts de ander dient en ons eigen,
persoonlijke ondergang bewerkstelligt. Ook wanneer dit betekent dat we lijden moeten. Lijden aan tekortkomingen tengevolge
van het overboord zetten van ons eigen lijfsbehoud en zelfbelang. Pas dan, wanneer we bereid zijn te erkennen dat dit egoisme
en alles wat ermee samenhangt, zoals lijden tengevolge van allerlei tekortkomingen en angst voor deze tekorten, alsook de
angst niet alleen alles in het leven te moeten verliezen, maar ook de angst te moeten sterven, slechts een illusie is, waar
wij als het ware doorheen moeten kijken, om op de lange duur vrij te zijn van al het lijden dat ons in het leven treft, en
dat deze manier, deze weg de enige wijze is waardoor wij boven dit menselijk lijden kunnen gaan staan, en dat deze een onoverkomelijk
moeten is, en dat er geen alternatief bestaat- dan pas kunnen wij uit de voorste linie's van die mierenmassa opzij treden,
als zouden wij een dodelijke kogel of messteek ontwijken, het onhebbelijke gevoel van tekort kunnen weerstaan en over ons
heen laten komen, om iedere hoon van medeschepselen te reflecteren met een nog groter -innerlijk- hoongelach, en de massa
de afgrond in te laten lopen, en onszelf een stap hoger op de ladder van bevrijding, wijsheid en hemelse ervaringen te plaatsen.
4.)
INFORMATIE, WIJSHEID, BEWUSTZIJN EN RECHTVAARDIGHEID EN GELUK.
De mythe als zou er een rechtvaardige God en
een laatste oordeel zijn komt niet zomaar op in de gedachten van de eerste christenen die de bijbel schreven. In hun bespiegelingen
van de fenomenen die ons in ons bestaan omringen moeten zij een ding ingezien hebben: dat al onze daden, ja zelfs al onze
gedachten, invloed hebben op wat er met ons gebeurt na ons verscheiden hier, en dat er niets is, wat niet van invloed is op
de uiteindelijke weg die we zullen gaan: die van lijden of van genot. Omdat ze dit niet konden bewijzen, of om het
voor hun toehoorders enigszins begrijpelijk te houden, verzonnen ze waarschijnlijk het idee van een alleszienende God, die
het individu na zijn dood als een rechter veroordelen zoue: de hemel of de hel. In werkelijkheid is het begrip God net
zo reeel of irreeel als het begrip 'punt' of 'lijn' in de wiskunde is. Indien we aannemen dat er een god bestaat, dan is Hij
dit Ene: Groot en Rechtvaardig. Maar ontkennen we het bestaan van een god, dan zien we om ons heen, naar het leven en naar
de dood, dan nog is er dit ene: groot en rechtvaardig. Want ons menselijk oog en het bevattingsvermogen van de geest is te
eenvoudig en bekrompen om in te zien dat al wat ons bekomt, ook weer van ons afkomstig is, en wij er zelf zogezegd schuld
aan zijn. Dat 'het kwaad' en 'slechte' ontweken had kunnen worden, als we de juiste dingen hadden gedaan, en dat we, indien
we de juiste dingen consequent hadden volgehouden, we alsvanzelf hadden kunnen weten wat we nu niet weten: wat het juiste
en goede is- wat liefde is, en wat het onjuiste en het foute -het kwaad- is. Het is daarom zo gerechtvaardigd dat wij lijden
moeten en slechts een handjevol lieden, zij die het werkelijk verdienen, kunnen genieten. Er zijn natuurlijk wel mensen die
'genieten' terwijl ze dat niet verdient hebben, maar zij zullen altijd nadien gestraft worden met een evenredig lijden. Zij
'lenen' als het ware 'geluk', om het later 'af te betalen' met 'leed'. Zelfs al zouden we bereidwillig zijn en ons leven verbeteren;
dus wat wij menen dat goed is doen en laten waarvan wij denken dat het slecht is, dan zullen wij net zoveel moeten lijden
als dat we verdiend hebben, want we zijn verantwoordelijk of liever gezegd we worden verantwoordelijk gehouden voor ons eigen
tekort aan kennis omtrent dat wat goed en juist is, en dat wat slecht en verkeerd is. Want aan de basis van ons tekort
nl. staan immorele, dwz. vanuit de illusionaire visie dat we zelf meer zijn dan anderen, en onkwetsbaar zijn voor het leed
dat we anderen, bewust of onbewust, in het verleden aandeden, handelingen en ideeen, terwijl het klaarblijkelijk is, dat niemand
meer is of meer rechten heeft dan een ander, of het moeten aangeboren gaven zijn, die hemzelf en de rest van de mensen juist
verrijken en vertegenwoordigen, en als er verschil heerst tussen rechten en verantwoordelijkheden van mensen, deze net zo
goed ten nadele van ons kunnen werken. Geen wonder dat onze godsgeleerden als basis voor het geloof en redding van onze ziel
de naastenliefde predikten. Deze houdt namelijk in dat we alles wat leeft als gelijke zien van onszelf, en ons eigen behoud
en geluk niet zonder dat van anderen gezien mag worden, een consistente filosofie welke altijd naar meer kennis leidt welke
op zijn beurt weer naar (welverdiend) geluk zal leiden.
5.) DE WEG NAAR DE WAARHEID.
Wanneer we inzien dat
de enige voorwaarde voor bevrijding van al het leed dat ons bestaan met zich meebrengt pure kennis en zelfkennis is, kunnen
we gaan beginnen met het zoeken naar die kennis en juiste informatie, en ze onderscheiden van de leugens en naieve wereldbeelden,
waarmee de wereld zo talrijk gevuld is. We betreden dan de oneindige weg naar de waarheid. Uit mijn hoofdstuk over de mieren
weten we, dat dit zoeken naar kennis altijd evenredig loopt aan een bepaalde hoeveelheid 'lijden' of 'ontevredenheidsgevoel',
in die mate welke overeenkomt met ons persoonlijk karma. Hoe diepgaander die kennis is, dwz. des te meer zij onthult over
de werkelijkheid en de dubbele bodem van de schijnbare werkelijkheid, dwz. de werkelijkheid zoals ze ervaren wordt door de
meeste mensen, en welke een naieve werkelijkheid is, des te meer leed zij 'kost', en des te meer die informatie ons behoedt
voor aards en dagelijks lijden, en des te meer 'geluk' of 'genot' zij ons brengt. Het is zelfs zo, dat wij dit 'geluk'
kunnen opsparen, om te gaan werken aan nog meer zelfinzicht ten einde nog minder te hoeven lijden -lees meer genieten-, en
dat dit 'geluk', uitgedrukt in geld, tot op de laatste cent bewaard, opgeteld en (later) uitbetaald wordt, en dat geen enkele
gebeurtenis in het heelal daar ook maar iets aan veranderen kan, of het moet van onszelf of uit ons verleden komen, en dus
reeds bestaan. In principe is het zo, dat iemand wanneer hij niets meer zou verrichten dan wachten op zijn dood, hij net
zoveel lijden moet als dat hij schuldig is aan al het genot dat hij ongevraagd nam door zich te voeden met voedsel -plant
en dier- en het leed dat hij dat leven daarmee aandeed (door het te doden). Tenminste, als we ervan uitgaan dat dat leven
zelf ook weer zijn verantwoordelijkheden heeft tegenover het op zijn beurt ander leven en voedsel. En nog, ook al zijn we
welwillend en bereid af te zien, zien wij niet de juiste weg, en zijn verdwaasd van egoisme, angsten en misvattingen. Ook
al geloven we dat we verantwoordelijk zijn voor al wat we doen, en zelfs voor wat anderen doen, en zien we duidelijk in, hoe
belangrijk dit voor onszelf en onze toekomst is, de juiste wetmatigheid van deze verantwoording te kennen, en geloven wij,
dat we na dit bestaan onze verantwoordelijkheid met ons meenemen, en dat het net zo belangrijk voor ons is om te vermijden
dat we dan lang moeten lijden als dat het van belang is om nu niet te hoeven lijden, en dat uitstel of leugen er niet toe
doen, of zelfs ons tegenwerkt en pijn bezorgt, en zien wij in dat er in werkelijkheid geen verschil is tussen het leed dat
wij anderen bezorgen of wat anderen overkomt (ook de dieren en de planten) en leed en pijn, dat onszelf treft, dan nog zijn
we blind voor de illusies van ons eigen egoisme en angst, welke anderen zoveel leed aandoen, en dus onszelf in een sluier
van een wirwar van irealistsche, immorele gevoelens en vertekende indrukken van buitenaf plaatst.
6.) ALGEHELE
ASCESE EN SEXUELE ONTHOUDING.
Het meest heilzaam voor de mens op zoek naar de werkelijkheid is ongetwijfelt de ascese,
en van al de diciplines die ze in zich bergt is de sexuele onthouding wel het meest effectief voor meer geestelijke ontplooiing
en zelfinzicht. Omdat de werkelijkheid in essentie lijden is, en sexualiteit staat voor het subliem van genot, en al deze
wederom illusies zijn, die geschapen zijn door onze eigen geest, welke weer gestoelt is op onverbiddelijke egoisme ten koste
van anderen -immoraliteit-, en we nu juist gelijkheid nastreven en consistentie, en alle mensen, ook die, die we sexueel aantrekkelijk
vinden, vastgeklonken zijn aan dat egoisme, en omdat we sexualiteit in essentie niet met anderen, maar met ingebeelde anderen
beleven- figuren die in ons onbewuste door duizenden reincarnaties zijn opgebouwd, en op hun beurt wederom verantwoordelijkheid
dragen voor al des wereld's leed en zelfvertekening, is de sexuele onthouding de beste remedie tegen inconsekwentie en de
illusionaire, causale en immorele wereld. Verliefdheid en sexualiteit opgeven geeft op den lange duur het meest rendement
in de vorm van inzicht en geluk, later, en na dit leven, gezien het feit dat geluk en genot in werkelijkheid eeuwig en niet
te veranderen (verminderen of vermeerderen) is door mensen, gevangen in de ketens van zelfbelang en oorzaken en gevolg. Vooral
in de westerse wereld heerst er een sterke sexuele moraal. Omdat die moraal gebaseerd is op de belangen van de meeste mensen
(welke op zijn beurt weer sexuele, maar ook a-sexuele belangen zijn) heeft deze moraal een essentiele immorele grond, welke
garant staat voor bijvoorbeeld de vele sexuele misdrijven die er voorkomen maar ook het niveau van sexualiteitsbeleving welke
van een uitmuntend laag en gevoelsarm peil is alsmede de wijdverbreide pornografie, hoererij, echtscheiding en abortus, en
een verkeerde voorlichting van de jeugd en haar opvoeding en het mag duidelijk zijn dat deze basis een volkomen negatief effect
en invloed heeft op het welbevinden van het individu en de ontwikkeling van de geschiedenis van de samenleving. Wanneer wij
een spil uit dit netwerk van oorzaak en gevolg worden zullen wij ongetwijfeld op datzelfde niveau belanden, en zelf ten prooi
vallen aan sexuele armoede. Maar het leven is niet alleen sexualiteit en liefde, hoe onvervangbaar en opdringerig deze ook
schijnt. Het bestaan lijkt ook onlosmakelijk verbonden te zijn met menselijk leed. Zelfs de dieren lijden! Omdat wijzelf
verantwoordelijk zijn voor dit leed (door verkeerde handelingen in het verleden) moeten wij ook lijden. We kunnen dit onoverkomelijke
leed slechts teniet doen door ook te lijden. Tegelijkertijd ontstaat er dan een kiem van opheffing van dit lijden, wat dus
gelijk staat aan geen gemis en geen tekort. In feite bestaat de ultieme sexbeleving uit enkel het begeren van iets ongrijpbaars
en leidt het daadwerkelijke beleven van sex tot een orgasme en weer opnieuw begeren. Na een of meerdere orgasmes immers hebben
we geen zin meer in sex. Wij weten niet wie of wat verkeerd is. We kunnen van iemand houden die puur slecht is- totdat
we erachter komen en het liefhebben onmogelijk geworden is. Door consequent juist die sexuele brand in ons en anderen te negeren
wreken we ons op het onzichtbare kwaad om ons dat op zijn beurt alleen maar op (sexueel) genot uit is ten koste van andermans
(en ons) leed. Er is nog zoveel meer dan enkel ons eigen begeren, ons eigen bewustzijn, onze eindigheid en onze liefde. Al
dat meer heeft zoveel meer invloed op ons welbevinden -ook ons sexuele- dan we (kunnen) weten. De sexuele kracht in ons zal
nimmer doven. In feite behelst de (sexuele) ascese alleen maar een uitstel en een vermeerdering van ons beleven van sexualiteit
en liefde, omdat we vrij van zonden worden. Juist in de natuur en cosmos ontvangt ieder wat-ie verdient, niets meer en niets
minder! De liefde voor de kennis der werkelijkheid vervangt degeen die we op aarde liefhebben en begeren en draagt hen tegelijkertijd
tevens in zich. Terwijl wij leven sterven er onnoemelijk veel onschuldige kinderen en volwassenen na een armzalig leven
vol van leed dat vaak gemakkelijk vermeden had kunnen worden. Deels zijn wij zelf schuldig aan dat leed door indirect toedoen
of nalatigheid, terwijl toch alle mensen dezelfde rechten hadden als u en ik, die nog zoveel genieten (tenminste, als we er
vanuit gaan dat we allemaal gelijk zijn en gelijke rechten hebben). Door nu bereid te zijn net zo veel te lijden als degeen
die zo miserabel aan hun eind kwamen (of nog zullen komen) beantwoorden wij aan dit gelijkheidsprincipe, en leven wij minder
immoreel, wat altijd samen gaat met -op de lange duur of direct- minder lijden of meer beloning. Wanneer wij ons als gelijke
beschouwen als de bedelaar, immers, valt ons lijden reuze mee wanneer we zelf -door toeval of een gril van het lot- tot de
bedelstand verheven worden en gedwongen worden onze dagen in armoede te slijten. En wanneer we medeleven in het verdriet
van een wees of iemand die zijn kinderen door oorlog en onrecht moest verliezen, zijn wij dan al niet voorbedacht op het moment,
waarop we zelf geliefden moeten verliezen en alleen komen te staan, zodat ons leed nimmer zo eindeloos is dan bij hen, wiens
onbekommerd, rijk bestaan zo plotseling kapot zien gaan door bijvoorbeeld het onverwachts gevolg van elk leven op aard: de
dood. En wanneer wij feesten en genieten van alle vreugdes des vlees, stellen wij ons dan niet boven al degeen, die het
met (veel) minder moesten doen, en maken wij ons dan niet schuldig aan het negeren van dat gelijkheidsprincipe, en handelen
naar het tegenovergestelde: dat mensen niet gelijk zijn- wat weer impliceert dat ook wij minder dan de ander verdienen, en
gaan wij dan niet al zwijgend accoord met het causale gevolg hiervan, namelijk dat wij recht hebben op minder geluk en liefde
dan onze naasten? Maar bovenal heeft de sexuele ascese tot gevolg, dat wij inzien aan welke illusie het sexuele genot blootstaat,
welke immorele gedachten en daden ermee samengaan (egoisme, jaloezie en afzondering) en welke gevolgen ze met zich meedraagt,
namelijk het niet zonder kunnen en het lijden zonder deze, wat ontegenzeggelijk veel leed in de toekomst brengt, omdat niets
voor altijd bestaat. Wanneer wij inzien dat er zoveel liefde en genade bestaat, dat deze onvermijdbaar is, en dat aards
sexueel genot en liefde betrekkelijk is, en dat we inzake dezes schuldig zijn aan immoreel gedrag en gedachtes, en we dientegevolge
dus helemaal geen recht hebben op genot, en wanneer we geleerd hebben zonder liefde te leven, zoals we zouden hebben geleerd
zonder snoepen te leven, kunnen we gaan beginnen met een leven als volwaardig mens, wat onontkoombaar tot gevolg heeft dat
we gelukzalig worden -nu of in de toekomst-, dit zonder tekorten van tevens deze sexuele extase.
|