De
meeste fans van mijn DNH-website weten wel dat ik onnoemelijk veel van kinderen hou, maar weten niet dat ik nog veel meer
van katten hou. En dan bedoel ik niet het werkwoord, maar het zelfstandig naamwoord in meervoud!
Katten en poesjes (klein en groot) ben ik
gek op, en zij soms zelfs nog meer op mij!
Dit verhaal gaat over zo een katje, 't allerliefste
poesje op de wereld, dat binnen de pakweg 8 a 9 maanden dat ze dagelijks bij me kwam zo aan me verknocht werd dat ze
op het laatst constant bij me was, wanneer ik in de tent zat zat hij pal naast me en dan zo, dat hij net niet tegen me
aanleunde en toch constant lijflijk contact met me had wanneer ik kookte of bezig was.
En constant dat oogcontact zoeken: ik merkte
op een gegeven moment dat hij, wanneer ik hurkend zat te werken aan iets, om de zoveel tijd (3, 4 of 5 keer -ik telde het
niet- per minuut) naar m'n ogen keek- alsof hij zich ervan wilde gewissen dat ik 'm niet vergeten of verlaten zou!
Als ik lag te lezen of te slapen, lag hij
steevast aan m'n hoofdeinde en lag daar dan zo breeduit tegen m'n hoofd aan, dat, als ik m'n hoofd om zou draaien, en dat
deed ik natuurlijk op een gegeven moment, hij zich door enkelt de wetten der zwaartekracht meteen op de vrijgekomen plek nestelde
als een miljonair dat 's-avonds in z'n Chesterfield doet, en bleef daar dan de gehele nacht liggen te spinnen en heerlijk
te slapen!
Ik heb heel wat katten gehad -ook hele speciale
en lieve- maar dit katje slaat werkelijk alles, en ik zal U hier vertellen hoe dat kwam!
Afgelopen lente -het was al niet zo koud meer, dus het moet ergens in
mei zijn geweest- kwam-ie voor het eerst op de plek in het bos waar ik bijna altijd (wild-)kampeer. Een bang, mager en verwilderd
maar nog redelijk jong -ik schat tussen de 1 en anderhalf jaar-, zwart katje waar een kattengek als ik zo verliefd op zou
worden, wat ik dan maar prompt deed.
Ik had natuurlijk geen kattenvoer bij me dus gaf ik hem iets dat zo'n
hongerig beest altijd wel lust: een paar flinke stukken jonge kaas om z'n ergste honger te stillen. Tot mijn enigzins verbazing
kwam hij de volgende dagen steeds weer terug, dus begon ik me verantwoordelijk voor 'm te voelen: een waarschijnlijk achtergelaten
of weggelopen katje dat nu maar moest weten te zien hoe het aan z'n dagelijkse maaltijd kwam, wat -gezien z'n mager lijfje
en honger- maar al te moeilijk was, en juist ik -haast net zo wild na bijna 15 jaar kamperen- wist maar al te goed hoe ellendig
die prachtige natuur van ons kan zijn wanneer je koud, hongerig en verlaten in weer en wind -zonder de bescherming
van een zeker huis en onderkomen- de hongerdood in ogen zien moet!
Ook beesten kennen gevoelens van eenzaamheid en verlangen naar een
(mensen-)vriend!
Maar hij was nog erg schuw en ik kon 'm met geen mogelijkheid benaderen.
De eerste twee maanden heb ik met m'n stem en gebaren haast hemel en
aarde bewogen om hem te bewegen zich door mij te laten aanraken en aanhalen, maar hij was niet gek!
Wel werd hij steeds minder bang en voelde zich meer op z'n gemak bij
me. Hij bleef na het eten (wanneer ik in de middag arriveerde) in de buurt en kwam steeds dichterbij. Op het laatst betrapte
ik hem erop dat-ie de hele nacht voor m'n tent -eerst een of twee meter voor de ingang, later er vlak voor!- zat te wachten
(hij durfde nog niet in de tent te komen) op z'n eten, 's-ochtends!
Nu had ik ongeveer een jaar daarvoor op diezelfde plek een andere, bonte,
jonge kat opgemerkt, die helemaal niet schuw leek, maar totaal niet in mij geinteresseert leek: hij rende eens naar iets wat
hem kennelijk aantrok, schuin achter mij, zonder ook maar iets van me aan te trekken, terwijl ik dacht dat hij naar mij toekwam
om aangehaald te worden.
En op een morgen liet-ie zich zomaar op z'n rug vallen om door mij op
z'n buik gekriebeld te worden, terwijl ik hem nog maar twee of drie keer had gezien, en hij mij: duidelijk een huiskat dus!
Maar tegen die tijd zag ik hem na lange tijd weer en had hij een complete
gedaanteverwisseling ondergaan: hij was veel dikker geworden en zocht meteen contact met mij (zonder ook maar iets van schroom
te laten blijken!), en was dan overdreven vertrouwd en aanhalerig!
De stommelingen en betweters hadden hem laten castreren!
Nu, deze kat moet hij hebben opgemerkt, en al gauw kon ik hem -hij was
prachtig zwart en rank, met een door de buitenlucht en mijn voedsel uiterst gezonde vacht- aanraken en aaien! Dat moet zijn
geweest ongeveer twee of twee-en-een-halve maand nadat ik hem voor 't eerst een stuk kaas toewierp , en hij er grommend
mee vandoor ging- als zoue ik het weer van hem af hebben willen pakken!
Wat een genot! Ik weet nog goed dat ik 'm voor 't eerst voelde, z'n rug
mocht aaien- ik wist dat ik het wel eerder had gekund maar had nog wat gewacht om hem zekerder te maken, maar toen het eenmaal
een feit was viel het muntje bij hem snel.
Hij moet het heerlijk hebben gevonden, want hij bleef steeds meer in
mijn nabijheid, zodat ik hem kon aaien, en vleidde zich dan tegen me op.
Die andere kat kwam maar af en toe langs, maar drie maanden later was
het katje zo waaks, dat hij de bonte kat volledig wegjoeg. Tja, en ik kon ook geen drie monden onderhouden -de bonte
had een baas- dus liet het maar erbij.
In de zomer, wanneer ik, tegen de regen, mijn tent had opgezet, kwam
hij ook steeds meer in mijn tent- eerst nog angstig en naar de uitgang zoekend, maar toen-ie eenmaal begreep hoe het werkte
gedroeg-ie zich steeds meer op z'n gemak en begon steeds meer om aandacht te vragen.
Heel opmerkelijk was, nadat hij met z'n kopjes mij eens een keer zo boos
maakte -omdat ik niet schrijven of werken kon- dat ik met een stemverheffing tegen hem sprak, hij de daaropvolgende nacht
-terwijl hij al overnachtte in mijn tent- (bij mijn voetenende nog!) volkomen van de aardbodem verdwenen leek en zich
voor me verstopt had! Natuurlijk zou ik hem nooit slaan (slaan doe je een hond nog niet!), maar dat-ie zo gevoelig was deed
me nog niet helemaal, maar wel een beetje reeds, beseffen hoe 't nu zat!
In het najaar, tegen de tijd dat het weer kouder en guurder werd, woonde
hij als het ware bij me -ik bleef af en toe een of twee dagen weg en logeerde dan ergens anders- in de tent, van het moment
dat ik hem had opgezet tot de volgende ochtend, tot-ie, vlak voordat ik 's-ochtends begon in te pakken, verdween -altijd mysterieus
en stilletjes- alsof hij er een hekel aan had de dag zonder mij door te moeten brengen, om steevast tegen het einde van de
middag, wanneer ik weer m'n tentje opzette, weer op te duiken en bij me zat en de nacht door bracht. Hij ging natuurlijk wel
eens weg, maar bleef nooit langer dan een half uur weg.
Dit gedrag heeft-ie, totaan ons verdrietig afscheid een paar dagen voor
kerst, elke keer als ik daar kwam -en dat was bijna dagelijks-, volgehouden.
Nu behoeft U zelf geen kattengek te zijn om in te zien dat onze band
hechter en hechter werd, dat hoe langer het buiten donker en onvriendelijker werd, hoe meer ook ik aan z'n gezelschap ging
wennen. Twee zwervers: een menselijke zwerver en een zwerfkat die elkaar gevonden hadden en, wanneer God het gewild had, wel
gemakkelijk nog twintig jaar hadden kunnen doorgaan. Maar Hij beschikte het heel anders!
Typisch is, dat ook ik me zo aan hem hechtte, zonder dat ik er zelf enige
erg in had, maar dat pas goed voel nu ik hem zo deerlijk missen moet. Zijn warme vacht, zijn vriendelijke karakter: nooit
wendde hij zich van me af wanneer ik hem met mijn handen of gezicht benaderde, de duizenden aaien en kussen die ik hem gaf
en de zachte dingen die ik tegen hem sprak: spinnen, spinnen en spinnen was het devies! En dicht tegen me aanzitten/liggen!
En dat altijd zoekend oogcontact van hem met zijn prachtige grote, ronde
kralen in die zwarte vacht van een katje dat, naar het me leek, nog tijden gezelschap houden zou. Immers, wat kon ons
in de weg staan: we waren beide zo vrij als zwervers! Tenminste dat dacht ik.
Op de avond van de tweeentwintigste december, dus twee dagen voor kerst,
zong ik een cantate van Bach die ik toevallig een beetje uit het hoofd ken, en zag hem nog net de tent uitvluchten met z'n
oortjes in zijn nek. Ik had al vaker opgemerkt dat-ie een hekel had aan dat (nogal luide) gezang van mij -alhoewel ik dat
maar sporadisch deed (neen, ik zit niet iedere avond in mijn tentje cantatas te zingen!)-, maar wanneer ik op dat moment geweten
had dat dit de laatste keer zou zijn dat ik hem gezond en wel zou zien had ik hem zeker niet de tent uitgejaagd!
Maar hoe had ik dat kunnen weten, ik -stommeling-, in pre-kerststemming.
De tweeentachtigste Bach-cantate "Ich habe genug" moest er even uit, en voor ik er erg in had zag ik hem de tent uitvluchten!
Hij kwam dien avond niet meer terug, wat me nog zo bevreemdde, omdat
dat de eerste keer was sinds een half jaar -sinds de zomer hij zich voor het eerst liet aaien en in m'n tent kwam- dat hij
de hele nacht wegbleef. Dat had hij alleen maar gedaan die nacht nadat ik met een stemverheffing tegen 'm had gesproken!
Ik dacht nog: hij zal op pad zijn of achter een vriendinnetje aan- 't
zal de eerste kat niet zijn die een nacht van huis wegblijft!
Maar ik bevroedde tevens een grote angst in mij: wat, als hem iets overkomen
is -hij kwam immers elke dag uit eigen beweging de nacht bij me doorbrengen en bleef nooit langer dan een half uur weg, dus
er moest een gedegen reden voor hem zijn om weg te blijven, die ik niet vinden kon, of... -neen, dat was te erg om waar te
zijn...- of hij moest tegen zijn zin in wegblijven! Omdat hij niet terug kon komen!
Ik stelde me voor hoe hij in de goot, gewond, angstig en verlaten,
zich een weg naar m'n tent voortkroop en wellicht op dat moment ergens in mijn omgeving bevinden kon, wilde nog gaan zoeken
naar hem, maar zag in dat dat onbegonnen werk was: waar moest ik immers beginnen in een groot, donker en koud bos, roepend:
'poesjes, poesjes'? (Ik geef de beestjes geen namen.)
Ik besloot af te wachten en de zaak op zijn beloop te laten. Misschien
dat hij de volgende ochtend weer aan zou kloppen, met dat bekende geluid van die pootjes en nageltjes van 'm die mijn plastic
tentje, toegesloten om de kou tegen te houden, maar met mij als immer geduldige portier -soms liep-ie wel tien keer op een
avond heen en weer- probeerde binnen te komen, of op z'n minst mij waarschuwde dat
mijnheer naar binnen of naar buiten wenste te komen of te gaan!
Maar des ochtends was mijn lieve katje nog
niet thuisgekomen!
Ik moest weg en ruimde m'n spullen, zoals
altijd, op, en vertrok die dag met een lauwe zekerheid dat-ie aan het eind van de middag -van de honger tenminste- zoals altijd
en iedere dag, op me zou zitten te wachten.
Mijn schat kwam niet dien middag. Ik kookte
en at zonder gezelschap -waaraan ik was ontwend- en zag 't bevreesd donker worden die avond vlak voor de wel verdrietigste
kerst die ik in m'n leven door moest maken en die voor altijd -of het moest door een godswonder zijn dat-ie weer bij me terug
zou komen- in m'n leven de dagen van voor kerst zou doen denken aan dit lieve, arme, zielige beestje.
's-Avonds rond een uur of acht hoorde ik het
vertrouwde geluid van zijn stappen op de rand van mijn tent zoals ik dat zo vaak gehoord had, 't gepruts aan m'n tentdeur
om binnen te komen en opende opgelucht het zeil. Ik zag z'n vertrouwde koppie, maar zag nog niet de blinde paniek in z'n ogen
die ik nu- nu ik het me allemaal weer voor de geest haal- wel zie.
Opgelucht dacht ik m'n vriendje weer terug
te hebben, maar wat ik aantrof was een wel zo innigverdrietige situatie, die zoveel medelijden, angst en hulpeloosheid in
me teweeg bracht, dat ik de hele nacht naast 'm heb zitten janken als een kind om z'n dode konijntje; alleen waarschijnlijk
nog intens verdrietiger, omdat welhaast geen kind zo'n straffe relatie met z'n vriendje hebben kan!
Hij strompelde, zwaar gewond, de tent binnen,
liet zich voor mij neerploffen, maar niet voor hij nog eenmaal -voor het laatst- met z'n koppie naar boven boog en me met
die blik, die ogen van volledig vertrouwen en overgave, die ogen die me zo vertrouwd waren geworden, die laatste blik die
ik maar niet uit m'n geheugen kan wissen en nu, twee dagen na kerst, me nog steeds verdrietig maakt en een pijn laat voelen,
die ik alleen uit m'n vroege jeugd ken, toen ik zo deerlijk van m'n moedertje gescheiden werd!
Toen ging hij plat liggen alsof-ie in coma
lag en heeft de hele nacht uitgetelt, voor zich uitstarend -z'n ogen bewogen niet meer wanneer ik met m'n hand in zijn blik
heen en weer bewoog- stil op de grond gelegen, af en toe onderbroken door hard, hartverscheurend van pijn, jammerlijk te miauwen.
Wat was er in hemelsnaam met 'm gebeurt? Eerst
dacht ik dat-ie was aangereden door een van die verdoemde fietsers die hier overal waar ze niet mogen fietsen fietsen, wat
mijn arme vriend fataal moet zijn geworden. Nu denk ik dat-ie wellicht door een van die rot-honden die hier overal in het
bos worden uit- en losgelaten te grazen is genomen. Hij was altijd al bang voor honden.
Die nacht was voor mij een ware verschrikking,
naar U wel begrijpen kunt. Bijna negen maanden had ik dit vrolijke, lieve dier rond me heen gehad, talloze malen had hij m'n
blik gezocht of naar me zitten te staren, ik heb 'm van een wilde, onbenaderbare kat in een half jaar tijd tot een trouwe
vriend gemaakt, en nu -ik geheel hulpeloos- zag ik me geconfronteerd met dit, een totaal uitgeput beestje, dat niet meer op
me leek te reageren- ik was waarlijk bang dat-ie dra z'n laatste adem voor me zou uitblazen.
Hij moet dien avond voor kerst al gauw
zijn aangereden of gebeten, hij bleef immers nooit lang weg. Hij moet er dus een etmaal over hebben gedaan om van de plaats
van het ongeval of de aanval zich naar mijn tent toe te strompelen, want toen hij bij me aankwam leek hij z'n achterpoten
niet meer te kunnen bewegen. Wat een uitputtingsslag moet dat wel niet zijn geweest en wat een pijn moet hij hebben gehad!
Uit pure liefde en in blind vertrouwen
heeft hij zich naar mijn tent toegesleept, wat een uiterste krachtsinspanning moet hebben gevergd, gezien de toestand van
totale uitputting waarin hij nu verkeerde.
En nu lag hij daar -als dood- hulpeloos
als een pasgeboren baby, letterlijk in katzwijm, en kon ik niets anders doen dan wachten wat er gebeuren zou.
Later bedacht ik me, dat ik de volgende
ochtend hulp moest gaan halen, die de dierenambulance of dierenarts erbij zou halen. Maar omdat ik geen geld had, zou ik 'm
zeker moeten afstaan: ik ken die lui van kattenzorg, die nemen zo'n kat mee en willen hem alleen maar afgeven aan iemand met
een huis, hoe ik ook op ze in zou praten of hij beter bij mij af zou zijn dan waar ook ter wereld.
Maar ik kon hem in deze toestand
niet in het bos achterlaten: dan zouden de honden 'm zekers te grazen nemen! En hij had een dokter nodig- ik kon
hem niet met weet ik wat verwondingen bij me houden om 'm een ellenlange lijdensweg te besparen.
Ik moest afscheid van hem nemen. Voor
de zoveelste keer zouden mensen mijn kat van me afnemen, zoals ze al zo vaak hadden gedaan- ook toen ik nog een huis had en volgens
hen teveel katten had, of achter m'n huis zwerfkatten opving: de mensheid moet een zieke jaloezie aan de dag gedwongen zijn
te leggen als het op mijn lievelingen aankomt: mijn moedertje, mijn jongens en vriendjes- was nog niet genoeg: ook mijn kattenliefde
kunnen ze niet uitstaan en verhinderen hen zo uit vrije wil bij mij te leven.
En ook dit katje zouden ze niet meer bij mij in het bos willen achterlaten.
Dus deed ik wat ik doen moest: ik liet hem door de dierenambulance afvoeren!
Ik nam afscheid van hem, fluisterde 'm toe dat het me speet en hoopte
dat er misschien, in een tijd ver van hier en van de mensen, toch nog een weerzien zou zijn- net als met alle anderen die
men van me afgenomen heeft!
De man van de dierenambulance was wel aardig, maar hij begreep er niets
van!
Wanneer ik een gewonde vogel op het strand
had gevonden, zou-ie hetzelfde gereageerd hebben.
Het was zijn dagelijks werk, maar dit was
mijn liefste vrind!
Toen we bij mijn tentje aankwamen waar mijn
kat inzat (en die ik goed had afgesloten tegen de honden), schok hij zich een hoedje van de man die ik bij me had.
Plotseling kon hij weer normaal lopen, sprong
op en probeerde de tent uit te vluchten, maar ik had deze zo goed tegen de honden afgesloten, dat hij geen uitweg zag.
Hij liet zich niet door mij pakken!
Ik, echter, moest wel, pakte hem beet en hij
beet me lelijk in mijn vingers! Maar ik had hem beet!
Ik stopte hem, hevig tegenstribbelend in de
kooi van de man van de dierenambulance, waar hij, eenmaal los, bedaarde en kalm en gelaten de situatie over zich liet komen.
Zo reed hij weg, zonder dat ik nog afscheid
van hem heb kunnen nemen. God mag weten wat er door 'm heen moet gegaan: voelde hij zich verraden door mij, nu ik hem zo behandeld
had?
De man die hem op had gehaald had me een kaartje
gegeven met daarop het telefoonnummer van de dierenambulance, en na een paar afgrijslijke kerstdagen -zo u zich wel zal kunnen
indenken- belde ik naar het nummer op dat kaartje.
Gelukkig viel het allemaal wel mee: de kat
was niet gewond noch had iets gebroken en zat gedwee in een kooi aan de balie van het gebouwtje van de dierenambulance, en
de leiding van die vereniging bleek een ontzettende kattengek te zijn in de gedaante van een oude, dikke en lelijke, maar
o zo lieve vrouw, die minstens net zo gek op katten was als ik en hem goed verzorgde, de dierenarts erbij had gehaald die
hem ontwormt/ontvlooid heeft.
Bij mijn bezoek zat hij nog altijd rustig
in zijn kooi in de gezellige, kleine ruimte waar hij alle aandacht kreeg van iedere bezoeker en zelfs ook nog twee andere
katten, los, rondliepen, die zich, naar het zich liet blijken, uiterst op hun gemak voelde.
Alleen, er was iets mis met hem.
Hij leek me helemaal niet te herkennen.
Hij lag in zijn hoekje, hoorde me, zag me,
maar reageerde niet, kwam niet naar me toe, en ik merkte dat ik bang was dat-ie me weer bijten zou. (De wond had ik in het
ziekenhuis laten behandelden, waar ik een prik kreeg tegen eventuele besmetting.)
Het was mijn katje niet meer, hij scheen helemaal
vervreemd van me te zijn geworden.
Van de vrouw mocht ik hem zo meenemen, maar
ik vond het beter hem vooraleerst daar te laten, en zou een week later hem komen ophalen.
Toen ik hem de tweede maal bezocht en hij
nog in diezelfde stemming was heb ik, in nauw beleg met de vrouw -die me beloofde een goed huis voor hem te zoeken- besloten
'm af te staan en daar te laten- een beslissing die ik, ondanks de vieze smaak die ik er nu nog van krijg, nog steeds niet
betreur.
Het was midden in de winter, ik had vaak geen
geld maar moest hem wel te eten geven, en de dame beloofde me eventuele onkosten in verband met zijn verder herstel te betalen.
Ik ben maar niet meer terug gegaan, hoewel
ik haar nog wel wil vragen hoe het met hem afgelopen is.
Zo kent deze geschiedenis een einde met een
ware anti-climax.
Ik bleek een onechte vrind te zijn, hij een
onechte vriend, die die avond voor kerst was verdwenen- en nooit meer weer is gekeerd!
Hij was zo mooi en zo lief! En, hoe goed hij
het nu -waar-ie ook is- hebben mocht, hij en ik zullen nooit meer zijn, zoals we samen waren- van de eerste dag in die lente
van dat jar, dat-ie bij me aan kwam lopen en ik hem met een stuk kaas lokte, totaan die dagen voor kerst, toen ik m'n liefde
zo deerlijk afstaan en missen moest!
De natuur moet volzitten met zulke lieve en eenzame, maar wilde en afwijzende
wezens, had me er een gegeven en me gedwongen 'm weer terug te geven!
NASCHRIFT.
Het is alweer acht maanden na die afgrijslijke avond dat-ie strompelend
m'n tent binnenkwam, na -wat ik nog niet weet en nooit zal komen te weten- wat met hem gebeurde, en ik was hem bijna vergeten.
Ondertussen is die bonte kat -die andere kat dus- bij me terug gekeerd,
en heb ik van mijn dokter te horen gekregen dat ik hiv-positief ben, met als gevolg allergisch voor zowel alles: gras-
en boompollen, huismijt, honden en.. katten!
Ik meende laatst hevige jeuk van hem te krijgen, dus logeerde tot vanavond
op een andere plek in het bos, waar hij me na een tijdje toch weer wist te vinden, en later naar een plek aan de andere kant
van de weg, waar-ie blijkbaar niet komt.
Maar vanavond mende ik, dat-ie wel niet op mijn vaste plekkie zou komen,
maar had het volledig mis!
Nu maar hopen dat de allergie meevalt, hij lijkt overigens te begrijpen
dat ik hem niet meer kan aanhalen of op mijn schoot (lees: borst) laten zitten, want hij is al twee uur weg!
Zo werd dat mooie, zwarte katje een voorbode van de ziekte welke toen
reeds sluimerde en later hiv bleek te zijn, onze scheiding een voorbeeld van mijn verscheiden van 't leven!
Ik zal nooit meer met katten kunnenleven, en ook niet meer als van voor
de bekendwording van m'n hiv-infectie, maar misschien valt het allemaal wel mee..
De toekomst zal uitwijzen welke boodschap dat lieve, zwarte katje bij
me brengen mocht!
(wordt vervolgd)